Kijk goed en maak een zin

Varieer met werkwoorden en objecten in de zin

De 2 spellen moedigen aan complete zinnen te maken. Goed waarnemen is vereist.

• De jongen aait de hond. Of was het de kat? En heeft oma niet net een sjaal gebreid?
• De kapper knipt het haar. Of is hij het aan het föhnen? En wat doet het meisje? Schopt ze de bal of vangt ze hem? 

De kinderen bekijken aandachtig verschillende motieven en sluiten vervolgens hun ogen. Eén kaartje wordt omgedraaid – er is iets veranderd. De leerlingen ontdekken het verschil en benoemen dit spontaan in volledige zinnen. Door deze manier van taal gebruiken leren zij zinsdelen herkennen en ervaren zij dat deze onderling verwisselbaar kunnen zijn. Op deze manier ontwikkelen zij gevoel voor zinspatronen en bouwen zij spelenderwijs aan een flexibeler taalgebruik.